Het werk van Leontine Lieffering ontregelt op een ragfijne manier het verwachtingspatroon van de kijker. Ragfijn, omdat haar inbreng in de ruimte subtiel is en toch de blik weet te sturen. Op het allereerste gezicht lijkt het werk wat zij voor de tentoonstelling Sites and Structures maakte op een buizensysteem. Het is een verzameling buizen in de lucht, tegen het dak aan. Als een grid, een toneelzolder, hangt het vlak onder een plafond aan fijne metalen draden. Als je blik er even langsscheert denk je dat je het verkeerd hebt gezien: een verzameling korte buizen, een vertakt stelsel. De buizen zijn hol, het zijn eigenlijk ijzeren beschermhulzen gevlochten rond wat een buis zou kunnen zijn of voorstelt. Zijn ze wel ergens mee verbonden? Ze vallen zowat weg in de ruimte, het zijn grofmazige netten die de vorm hebben van buizen. Ze zijn fijn als visdraad of engelenhaar – ontegenzeggelijk bestaan ze uit zeer fijn metaal. Twee hoeken gaan er tegen de richting in, buigen af naar de zijkant en staan nergens mee in verbinding. Hoe je het werk ervaart, hangt af van waar je staat. De netten lijken aan het eind ontknoopt te raken, draden woekeren in het rond, de buizen hebben afgebroken einden. Een eind verderop vormen de draden opnieuw een gevlochten buis, strak en rond als een korset. En dan komen de draden opnieuw los, als radiosignalen lijken ze op zoek naar een ontvanger. Ze vinden hun bestemming in honderden spijkers op de muur, waar iedere draad afzonderlijk rondgedraaid is en mee verknoopt. De draden lijken op de muur geworpen: ze hechten zich eraan vast als klimop. Je zou de hulzen van buizen boven je kunnen zien als liggende boomstammen die hun bladerdak op de muur uitwerpen, of tegenovergesteld, juist hun wortels aan die muur proberen los te trekken. Op de muur vormen ze een spijkertekening, zoals kinderen die maken door punten met elkaar in verbinding te stellen door er lijntjes tussen te trekken.
Iedere ijzerdraad in het werk volgt zijn eigen parcours. De buizen van draad zijn uiteengetrokken, zoals in een schets, maar dan een tastbare en aanwezige schets die in de ruimte hangt. Ze zijn van ijzer en toch lijken ze uitgumbaar, zo licht. Samen in een bundel ogen ze bijna als vloeibaar draad. Alle spijkers op de muur zijn dun, zwart en hebben iets van uitvergrootte spelden. Iedere draad is een aantal maal om de spijker gedraaid. Het is een geduldig werk: het vraagt geduld om het te maken en dwingt geduld af terwijl je er naar kijkt. Leontine Lieffering spreekt zelf van een irrigatiesysteem. Irrigatie is een logische associatie: het werk is een systeem en het lijkt natuurlijk. Het woekert, het is vergroeid en als systeem is het in verval. Door met uiterst fijn materiaal te werk te gaan, lijkt het alsof de vormen die ze maakt uitgehold worden. Hoe subtiel het ook in de ruimte hangt, het impliceert overwoekering van de plek. Het is niet verwonderlijk dat Lieffering speciale ruimtes uitkiest om haar werk voor en in te maken. Het kan niet overal bestaan. Een voormalig archief waar lege boekenkasten tegen de wanden zijn blijven staan, een ruimte pal onder een verhoogd dakraam, een graanoverslagpakhuis of een portiek in een afbraakbuurt. Is de expositie voorbij, dan bestaat het werk niet meer. Het is ter plekke gemaakt en het vergaat er – en zolang het werk er hangt vormt het een bevroren momentopname van dat verval. Uiteindelijk is het onopvallend: je kunt door de ruimte lopen waar het werk staat en er van alle kanten opnieuw naar kijken. Het dwingt geen eenduidige focus af. Het accent dat het in de ruimte aanbrengt, is ragfijn. Het werk van Lieffering laat de ruimte intact. Dat is het subtiele van haar werk: het is een accent, het benadrukt de ruimte waarin we staan, het overstemt die ruimte niet.
Als je geen achtergrond hebt om op te tekenen, dan heb je draad nodig. Met ijzerdraad maakt ze tekeningen in de lucht. Lieffering begon te tekenen met ijzerdraad toen ze haar woning verbouwde en zich bewust werd van alle hoeken, randen en draagbalken. Ze spande strakke lijnen van het draad die de trap uit haar woning en een hoek van de zoldering weergaven. Ze spande die draden tegen een witte muur op haar atelier. Het werd een werktekening, zoiets als een plattegrond van een huis – al concentreerde de tekening zich niet op hele kamers maar op hoeken en details ervan. De verhouding tussen tekening (op papier, van grafiet of krijt) en installatie (in de ruimte, met gebruik van metaal) is relevant in haar geval: het verschil tussen schets en afgerond kunstwerk is subtiel. Je zou bijna spreken van gezichtsbedrog. Haar installaties lijken op lijnen die in de lucht geschetst zijn. Met trefzekere hand, maar met opzet schetsmatig. Draden die om spijkers heen zijn gespannen lijken op schetslijnen met knoopjes. Haar werk heeft een grafische kant. Je kunt het zien als raster, of blauwdruk. Je kunt het ook zien als het begin van iets: een karkas, de draden die over een veld worden uitgetrokken voordat er iets wordt gebouwd.
Op de zeldzame plekken waar haar buisomhulsels intakt zijn en daadwerkelijk een irrigatiesysteem voorstellen, hebben de ijzeren netwerken iets van maliënkolders. Het is een pantser, een omhulsel. Het hangt er als beslag van een afwezige buis. Zoals alle bijzondere kunst gaat het werk van Leontine Lieffering over het kijken, het waarnemen. In haar geval in optima forma, omdat we uiteindelijk de ruimte zelf anders waarnemen terwijl we door het werk dat er voor gespannen is heen kijken. Het maakt ons bewust van ons perspectief.
Het werk van Lieffering heeft een consequente samenhang. Het onderzoeksmateriaal voor haar werk bestaat uit waarnemingen: een tegel uit een systeemplafond die een beetje opstaat, een huis volop in steigers, een blinde muur, een openliggende metrobuis met een houten loopbrug erover. Mallen, afdrukken, leidingen op de muur gespannen, een TL-buis boven een deur, een vloerdeel dat verticaal staat met witte verf op het hout. Tralies, een stenen muur – en dan steden die in de rotsen zijn uitgehouwen, zoals in Syrië. Ook haar werk in de publieke ruimte is geïntegreerd in architectuur en bestrating: de toevoegingen of ingrepen zijn uiterst minimaal en opgenomen in het straatbeeld en als subtiele accenten effectief.
Een van haar installaties, Potential Earth, werkt juist andersom. In een portiekflat in Vlaardingen die gesloopt zou worden, kreeg zij de beschikkingen over de gangen en hallen van het portiek. Ze bracht er een systeem van installatiedraad, kroonsteentjes, lasdoppen met splitpennen op de muur aan, die langs de deuren over de muur liepen, over plafonds en langs trappen. Voor de ruit maakten de draden een tekening, die inspeelde op het bladergroen dat erachter te zien was. Het aanleggen van een elektriciteitswerk leek cru: de bewoners moesten er juist weg. Het was alsof de flat door stroom werd overwoekerd. Op de begane grond liepen de elektriciteitsdraden uiteen in losse einden. Het was een uiterst gewaagd en indringend werk, de bewoners in Vlaardingen hebben het niettemin twee jaar in hun gemeenschappelijke ruimte geduld. Daarna is het samen met de flat vergaan.
Als je naar een plek gaat, is die plek altijd van invloed op je idee, de notitie of de tekening die je ter plekke maakt. Leontine Lieffering drijft deze notie tot de spits in haar werk. De plek waar ze haar werk maakt keert zich uit in haar werk. De plek valt er zoveel als mogelijk mee samen. Voor ze aan haar installaties begint, doet ze onderzoek naar het gebouw, naar de functie en als nodig ook de geschiedenis ervan. In het keramisch werkcentrum in Den Bosch hingen keramische vormen in haar structuur van ijzerdraad. Ze vormden er een gefragmenteerde, tweede vloer. In De Overslag in Eindhoven hing ook een tekening van staaldraad: de elementen daarin waren afdrukken van steunbalken, de kopse kant van steunbalken, nagemaakt in keramiek. Ze hingen opnieuw als een grid in de ruimte. Lieffering geeft de ruimte waar ze werkt een kleine en beheerste maar ferme tik. Door vloeren op te tillen, elektriciteit als verval te simuleren of een irrigatiesysteem van maliënkolder te maken. Wat de ruimte bevat en wat de kunstenaar daarin heeft aangebracht, ligt zo nauw bij elkaar dat je waarneming kantelt en je bewustzijn van het perspectief verschuift. Feitelijk wordt je daardoor alleen maar sterker bewust van de architectuur en van de ruimte. De oude tentoonstellingszaal van Pictura in Dordrecht, met het verhoogde plafond van opstaand glas, doet Lieffering denken aan kassen. Haar ijzerdraden structuren bewegen zich als planten naar het licht toe. Ze nemen het zelfs, hoe fijn ze ook zijn, voor een stukje weg, dat licht. En het is daar dat groei en stilstand samenvallen, dat een levensloos materiaal als ijzer de suggestie van woekerend onkruid krijgt.
Er bestond een theatergroep die telkens in verschillende gebouwen voorstellingen maakte. Ze kozen voor monumentale gebouwen, kerken, musea, een stadhuis of een opslagruimte. De voorstelling die ze op lokatie maakten, was eigenlijk helemaal geen theater. Door in bepaalde lijnen door de ruimte te lopen, werd je je pas bewust van de architectuur. Het gebouw werd ontleed door bewegende spelers. De groep noemde zich het Bewegingstheater. Had je zo´n voorstelling bijgewoond, dan liep je met een sterk vergroot grafisch bewustzijn naar buiten. Net zo is het beeldende werk van Leontine Lieffering. Zij zet geen dingen in de ruimte. Zij ontleedt de ruimte met subtiele toevoegingen, scharniert de elementaire hoeken en lijnen uit elkaar en herneemt ze. En zo accentueert zij wat het wezenlijke van een plek is. Haar werk helpt ons de ruimte te doorgronden, er scherper en opnieuw beter naar te kijken. En het is niet verwonderlijk dat er uit die concentratie iets tot leven lijkt te komen, zelfs al is het van metaal.
Erik Lindner